- curl
- n. krul, spiraal--------v. krullen; kroezen; zelfmoord plegencurl1[ kə:l]I 〈telbaar zelfstandig naamwoord〉1 krul ⇒ spiraal♦voorbeelden:1 curl of the lips • (smalend) krullende lippencurl of smoke • rookspiraalII 〈telbaar en niet-telbaar zelfstandig naamwoord〉1 (haar)krul ⇒ pijpenkrul♦voorbeelden:1 keep one's hair in curl • zijn haar in de krul houdenIII 〈niet-telbaar zelfstandig naamwoord〉1 (het) krul(len) ⇒ krulling————————curl2I 〈onovergankelijk werkwoord〉1 spiralen ⇒ kringelen, zich winden 〈van plant〉2 (om/op)krullen3 curling spelen ⇒ curlen♦voorbeelden:1 smoke curled from the chimney • uit de schoorsteen kringelde rook2 leaves that curl (up) • (om)krullende bladerenII 〈onovergankelijk en overgankelijk werkwoord〉1 krullen 〈van haar〉 ⇒ in de krul zetten, kroezen→ curl upcurl up/III 〈overgankelijk werkwoord〉1 met krullen versieren2 doen (om/op)krullen3 kronkelen om ⇒ winden om
English-Dutch dictionary. 2013.